Het nieuwe jaar markeert een belangrijke wending voor het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht.
Op 1 januari 2025 werden de vertrouwde 6 artikelen van het (oude) Burgerlijk Wetboek die het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht regelden, vervangen door een nieuw Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek met niet minder dan 55 (!) nieuwe artikelen.
Maar toch niet helemaal....
De bepalingen van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek zijn enkel van toepassing op feiten die tot aansprakelijkheid kunnen leiden en die zich hebben voorgedaan na de inwerkingtreding van de nieuwe bepalingen, dus na 1 januari 2025.
Deze bepalingen zijn niet van toepassing op de toekomstige gevolgen van feiten die zich hebben voorgedaan voor de inwerkingtreding van de nieuwe bepalingen, dus voor 1 januari 2025.
Aansprakelijkheidsvorderingen die na 1 januari 2025 ingesteld worden voor schadeverwekkende feiten die zich voor 1 januari 2025 hebben voorgedaan, blijven dus beheerst door de vertrouwde artikelen 1382-1383 e.v. van het (oude) Burgerlijk Wetboek.
Voor aansprakelijkheidsvorderingen betreffende schadeverwekkende feiten die zich hebben voorgedaan na 1 januari 2025 geldt het nieuwe recht.
De nieuwe bepalingen zijn niet geheel nieuw. Zij bouwen verder op het bestaande recht en incorporeren grotendeels de reeds bestaande rechtspraak.
Er zijn evenwel ook een aantal nieuwigheden.
Een aanpassing die als een belangrijke kentering ten opzichte van het oude recht wordt gezien, is het toelaten van de mogelijkheid voor contractpartijen om zowel de contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid in te roepen (art. 6.3., § 1 BW) en het toelaten van de mogelijkheid voor een contractpartij om de hulppersonen (uitvoeringsagenten) van de medecontractant aan te spreken op grond van de buitencontractuele aansprakelijkheid (art. 6.3., § 2 BW). De quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent is met andere woorden in verleden tijd.
Te noteren is evenwel dat volgens artikel 6.1. BW de bepalingen van Boek 6 BW van aanvullend recht zijn tenzij uit de tekst of de draagwijdte ervan blijkt dat ze geheel of gedeeltelijk een karakter van dwingend recht of van openbare orde hebben. Artikel 6.3, § 1 en § 2 BW bepalen dat de erin opgenomen mogelijkheid maar geldt indien "de wet of het contract" niet anders bepaalt.
Contractueel kan derhalve worden afgeweken van artikel 6.3, § 1 en §2 BW.
Bestaande en toekomstige contracten zij derhalve te herbekijken in het licht van deze bepalingen.
Vragen bij de toepassing van de nieuwe regeling en de impact ervan op de door u gesloten of nog te sluiten contracten ?
Ariga helpt u hierbij graag verder.